Cultuur |
|
De schaar in de kapperscultuur Het is onmiskenbaar herfst. Ik wacht op mijn beurt. Door het raam kijk ik uit over het ronde plein. Mensen steken schuin de straat over of lopen op de stoep. Als ze het piepen en knarsen van een stoppende trein horen, versnellen ze hun pas. Ze werpen een vluchtige blik naar binnen. Ik kijk terug. Ik heb geen enkele haast. In het dorp van mijn jeugd was de kapperszaak op de hoek van de Dorpsstraat en de Laan. Het was een piepklein winkeltje op een steenworp afstand van de dorpskerk. Elke veertien dagen werd ik naar de kapper gestuurd. De kapper was een lange, magere man met het uiterlijk van een boerenknecht. Hij droeg een te korte witte jas. Rond de kappersstoel lagen grote messen, die de mannelijke bewoners van hun baard moesten ontdoen. Voor mij was zijn gevaarlijkste wapen echter een tondeuze. Daarmee wist hij tweewekelijks mijn spierwitte haar in een tijdloos bloempotmodel te krijgen. De vaste conversatie was: Toen ik wat ouder werd liet ik van de weeromstuit mijn haar onstuitbaar groeien. Het moest op de schouders hangen. Een kapper kwam er niet meer aan te pas. Maar ook die tijd ging voorbij. Onverwacht snel ben ik aan de beurt. Ik rekende erop pas een uur na afspraak aan bod te komen. Mijn stemming slaat even om. Nu moet ik zeggen hoe ik mijn haar wil hebben. Maar ik ben nog altijd een analfabeet op haargebied. Ik mis eenvoudig de taal om op subtiele wijze een gewenst model te schetsen. Ondertussen denk ik alweer terug aan de kapperscultuur uit mijn jeugd. De eenvormige, hoog opgeknipte hoofden van de mannen en de schokbestendige permanentjes van de vrouwen. Sommige mensen zijn bang dat de Nederlandse cultuur verloren gaat. Maar dat in de loop der jaren stevig de schaar is gezet in de Nederlandse kapperscultuur, daar zal denk ik niemand een traan om laten. Column Radio Noord-Holland, 2 november 1989 |
|
Terug naar overzicht Cultuur | |