Beeldvorming in de media
Essay
Discussies over beeldvorming in de media plegen volgens een voorspelbaar patroon te verlopen. Als het meezit wordt het publiek een kranteartikel ter hand gesteld, of liefst een reader met
een fors aantal artikelen over de omstreden kwestie. Of de deelnemers aan het debat krijgen een samenvatting te zien van een programma of een compilatie van meerdere uitzendingen. Vervolgens
stelt de voorzitter©van©dienst de vraag of deze artikelen danwel beelden recht doen aan de werkelijkheid en de discussie barst los.
Als het wederom meezit gaat het gesprek vervolgens daadwerkelijk over de vertoonde beelden of de uitgedeelde tekst. Interpretaties vliegen over tafel, spoedig gevolgd door interessante associaties.
Als het ongelooflijk meezit vat de voorzitter aan het eind van het gesprek samen wat de aanwezigen hebben opgemerkt met betrekking tot het onderwerp, wáár de schrijvers of cameralieden zich vergaloppeerd hebben, hoe eenzijdig zij gekeken hebben, wat de
gemiste perspectieven waren, en beëindigen de aanwezigen de sessie met het gevoel wat opgestoken te hebben over de wijze waarop vooroordelen bij het grote publiek tot stand komen, of in stand worden gehouden.
Maar meestal zit het niét mee. Het probleem van een discussie over beeldvorming is namelijk dat het een meta-discussie is. Het gaat niet over zaken, maar over betekenissen die eraan toegekend worden. En dat is lastig, zeker voor het gemiddeld weinig
theoretisch angehauchte Nederlandse volksdeel. Vaak verplaatsen de discussianten daarom het onderwerp onder het wanhopige oog van de voorzitter maar naar meer tastbare vragen: of de criminaliteit van Marokkaanse jongens dan géén probleem is. Of er niet veel meer
gedaan moet worden aan de terugdringing van de werkloosheid. Hoe het mogelijk is dat anno 19-nu zwarten nog huidbleekmiddelen gebruiken. Belangrijke kwesties, maar nog geen discussie over beeldvorming.
Vertekening
Het is wel verklaarbaar waarom het zo moeilijk is om over beeldvorming te praten. Eerlijk gezegd is het een volstrekt onderontwikkeld terrein. Want waarover moet het in hemelsnaam gaan? Om maar eens een paar kleine probleempjes te noemen. Wie over
'beeldvorming' praat, zal zich volgens klassieke opvatting moeten buigen over de verhouding tussen beeld en werkelijkheid. Handige vooronderstelling: je hebt de 'werkelijkheid' en je hebt de representatie daarvan in het beeld: Beeld = Werkelijkheid
= Beeldvorming. Nogal wat onderzoekjes naar beeldvorming gaan van dit model uit. De onderzoekers hebben kennelijk de pretentie de werkelijkheid te kennen. Die kennis ontlenen zij bijvoorbeeld aan
statistieken en onderzoeken van overheden en universiteiten, om vervolgens te concluderen dat de media van dat beeld afwijken.
Het problematische van deze benadering verraadt zich natuurlijk al in de laatste zin. Ook wetenschaps- en overheidsinformatie is niet meer dan een vertekening, een benadering van de werkelijkheid.
Onderzoekers die menen te kunnen vaststellen hoe media die werkelijkheid vervormen, hebben daarom de dure plicht duidelijk te maken, waar zij hún beeld van de samenleving vandaan halen. Wie
bijvoorbeeld vindt dat moslims in Nederland als fundamentalistisch worden afgeschilderd, zal overtuigend moeten aantonen dat de media dat doen en dat in 'werkelijkheid' de zaak zo niet in elkaar zit -
of niet helemaal.
Evenwicht bestaat niet
Dankzij het postmodernisme en wetenschappers als Foucault is er een prachtige kritiek geformuleerd op deze benadering van beeld en werkelijkheid. Volgens deze opvatting is alles tekst, beeld.
Er bestaat niet zoiets als één, ongedeelde werkelijkheid. Elke kritiek op de bestaande beeldvorming, is niets anders dan een poging om het eigen beeld op te dringen. In deze opvatting is de
discussie over beeldvorming niets anders dan een eeuwigdurende strijd om betekenissen. De dominante beelden hebben even veel of even weinig met 'de' werkelijkheid te maken als de beelden die minderheidsgroepen proberen naar voren te brengen. Het streven naar
evenwichtige beeldvorming is niets anders dan een poging om de verhoudingen in het discours te wijzigen. Evenwicht bestaat niet.
In dit verband is het overigens opmerkelijk dat beeldvorming op het eerste gezicht inderdaad vooral een onderwerp van minderheden lijkt te zijn. Een rondje op het internet leert dat het vooral vrouwen,
ouderen, gehandicapten, anti-discriminatieorganisaties én de medische stand zich druk maken over correcte beeldvorming. Het betekent niet dat de rest van de maatschappij het beeld links laat
liggen. Noem alleen maar Benneton, de Rijks Voorlichtingsdienst, ABN-Amro en de beruchte wasmiddelenreclames, en het is duidelijk dat de strijd om het beeld ook 'van bovenaf' gevoerd wordt, dan
heet het echter geen beeldvorming, maar voorlichting, reclame of een boodschap.
Gerry Eijkhof
Naast de ingewikkelde kwestie van de verhouding beeld-werkelijkheid zijn er nog heel wat meer problemen rond beeldvorming. Een andere grote vraag is namelijk: wie of wat vormt het beeld?
Je kunt daar natuurlijk simpel over doen. Dan kies je voor het eenvoudige verhaal waarin 'de' media beelden de wereld in sturen, en waarin vervolgens 'het' publiek die beelden inhaleert en
reproduceert in de vorm van vooroordelen, discriminatie en racisme.
Alsof de mensheid alleen maar rookt en drinkt omdat er sigaretten© en drankreclames bestaan. Er zijn natuurlijk wel voorbeelden te noemen, waar dit eenvoudige
verhaal aardig klopt. In Rwanda ging de komst van haatzenders vooraf aan de moord op de Tutsi's. In Joegoslavië werden de media omgevormd tot propagandazenders vóórdat de etnische zuivering op
gang kwam. Dat in een totalitaire situatie een laagopgeleide bevolking beslissend beïnvloed wordt door de geannexeerde media,is duidelijk.
Laatst ontmoette ik iemand die er volledig van overtuigd was dat tijdens de Kosovo-crisis wij in het westen op eenzelfde manier in de luren gelegd waren. Als bewijs voerde hij een artikel in een
obscure Amerikaanse krant aan dat verhaald zou hebben van Kosovaren die vrolijk praatten en dronken met Servische soldaten op een marktplein van een van de steden in Kosovo. Alle beelden van
vluchtelingen ten spijt, los van alle getuigenissen van massagraven, ondanks Gerry Eijkhof in Belgrado, bleef deze persoon geloven in een complot om 'ons', westerse mediaconsumenten een rad
voor ogen te draaien. Op zo'n moment wordt een eenvoudig verhaal wel heel ongeloofwaardig.
Vorm en beeld
De vraag die nu nog steeds aan de orde is: wie vormt het beeld? Nu duidelijk is dat het eenvoudige verhaal niet opgaat, maken we het ingewikkelder. Beeldvorming speelt zich zowel af bij makers
(cameralieden, hoofd- en eindredacteuren, verslaggevers,fotografen, illustratoren) als bij consumenten (lezers, kijkers en luisteraars).
Om bij de makers te beginnen. Journalisten hebben vaak niet van te voren volledig in hun hoofd hoe het eindresultaat van hun artikel of reportage zal zijn. Natuurlijk, zij hebben een plan, een set van
waarden en oordelen, ze hebben een - niet zelden conventionele - kijk op de werkelijkheid, maar dat betekent niet dat ze dát beeld gaan neerzetten.
Onlangs vertelde een documentairemaakster over haar project om een buurt in beeld te brengen. Van te voren had ze bedacht om een allochtone middenstander uit de buurt als hoofdfiguur van haar
documentaire te nemen. Maar de opnamen liepen moeilijk en de ‘Marokkaanse man' kwam zijn afspraken niet na'. Het eind van het liedje was dat het accent verschoof naar het autochtone buurtcafé.
Het is een bekend geluid. Journalisten zijn vaak goedwillend genoeg om ook allochtonen te betrekken. Maar ja, dan zijn de zelforganisaties weer niet bereikbaar, of de schaarse allochtone
kennis-uit-de-klapper heeft zijn 06 uitstaan, en dan worden toch weer de bekende autochtone standpunten vertolkt. Kortom, er is in de meeste gevallen geen één-op-één relatie tussen de bedoelingen
van makers en het uiteindelijke resultaat. Het gevormde beeld is - mede dankzij de betrokkenheid van editors, koppenmakers, eindredacteuren - vaak losgekomen van de oorspronkelijke maker. Het
vormt zich, gemodelleerd naar de opvattingen van 'de redactie', of het veronderstelde publiek. Tegelijkertijd is het de bijna onvoorspelbare uitkomst van de bedoelingen van de maker, de
tijdsdruk, de beschikbare bronnen, de ruimte in blad of rubriek, enzovoort enzovoort.
Zapcultuur
In hun productie zijn beelden daarmee al niet eenduidig. In hun
consumptie al evenmin. Wie een plakboek bijhoudt over criminaliteit
van allochtonen leest dezelfde krant heel anders dan iemand die
vooral geïnteresseerd is in culturele diversiteit. Journaalbeelden
die voorgelegd worden aan een panel, leveren vaak heel
verschillende interpretaties op. De verschijning van weervrouw
Diana Woei wordt door de één gezien als een prachtig bewijs hoe
Nederlanders van vreemde herkomst een beeldbepalende rol kunnen
krijgen, vooruitgang dus. Anderen zien de inbreng van deze zelfde
weervrouw als een verwerpelijke vorm van aanpassing. Iemand die op
die plek zit heeft zijn identiteit al afgelegd. Beeldvorming speelt
zich kortom niet minder heftig af in de hoofden van de makers, als
in die van de kijkers, luisteraars en lezers.
En dan valt meteen een nieuwe complicerende factor op: de huidige
zapcultuur. Hoeveel kan er misgaan met een anti-discriminatiespotje
waarvan de kijker voor het wegzappen alleen het prikkelend
racistische deel ziet, en wat blijft er over van de goede
bedoelingen van de maker van een soap waarin de zwarte bad
guy aan het eind juist de good guy blijkt te zijn ... maar
de kijker is halverwege overgestapt op Sex voor de Buch?
Niemand die weet wat de gevolgen van zapgedrag voor beeldvorming
zijn. Is er niet eerder sprake van beeldverdringing en uiteindelijk
van een totale onverschilligheid voor welk beeld dan ook, gezien
het feit dat je binnen twee minuten op tien kanalen twee
verkrachtingen, een liefdesscène, vijf achtervolgingen, een
bloedige moordpartij en een hopeloze vluchtelingenstroom kan zien?
Op dit punt aangekomen, is het maar één stap naar de conclusie dat
beeldvorming zo'n complex proces, is dat we het maar beter links
kunnen laten liggen. Dat is echter net een stap te ver. Wel is
duidelijk dat zowel de discussie over beeldvorming, als het
onderzoek naar de onderliggende processen nog heel wat verdieping
behoeft.
Dat is vooral een belangrijke constatering omdat de overheid steeds
meer interesse voor het onderwerp krijgt. Het ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen meldt bijvoorbeeld in de recent
verschenen nota Media en minderheden: "Een tweede element in
het integratiebeleid is het voorkomen van racisme en discriminatie,
of - breder - vooroordelen. Een roman of een toneelstuk is moeilijk
te beoordelen op zijn bijdrage aan (of afbreuk van) deze
doelstelling. Hoe zwaar weegt 'poltieke correctheid' tegenover
artistieke vrijheid? Voor een krantenartikel of een
televisieprogramma geldt eenzelfde dilemma. Tegelijkertijd spelen
de media onmiskenbaar een rol bij het beeld dat mensen zich vormen
van verschillende bevolkingsgroepen. Het is goed als journalisten
zich hiervan bewust zijn." Ook kondigt het ministerie initiatieven
aan op dit terrein. Binnenlandse Zaken is doende een flink
programma op het terrein van beeldvorming op te zetten.
Ook bijvoorbeeld de gemeente Amsterdam laat zich niet onbetuigd. In
de conceptnota De kracht van de diverse stad staat: "Voor de
beïnvloeding van de beeldvorming is het belangrijk om de bestaande
diversiteit beter in beeld te brengen, de positieve voorbeelden
beter te belichten en oog te hebben voor de effecten van
communicatie."
Dat overheden meer oog krijgen voor beeldvorming is mooi. Het zou
nog mooier zijn als ze hun inbreng niet op de pers zouden richten,
maar de energie uitsluitend in twee richtingen laten vloeien:
1) bijdragen aan een verbetering van de kennis van beeldvorming
door het laten verrichten van fundamenteel één beleidsgericht
onderzoek naar - processen van - beeldvorming.
2) Door ver weg te blijven van het terrein van de propaganda, maar
wel veel kritischer te kijken naar de eigen bijdrage van politiek
en overheden aan mogelijk negatieve beeldvorming. Misschien is dát
wel wat de gemeente Amsterdam bedoeld met 'oog te hebben voor de
effecten van communicatie'.
Kader: Teun van Dijk is Komrij nog niet vergeten
Bewust negatieve beeldvorming
"Ik heb al eerder meegemaakt (...) hoe hoog men columnisten en
journalisten in de gordijnen krijgt wanneer men ze belooft nu eens
hun schrijfsels nader onder de loep te nemen, en vooral hun
woedende stukken over mijn geschriften. Ze voelen zich dan hopeloos
verstrikt in de oneindige fuik van de critische tekst-analyse,
waarvoor alle mondeling of schriftelijke reacties weer interessante
data zijn. Als sommige van deze critische opmerkingen dan bovendien
in een boek, in de boekenkast en in de bibliotheek terechtkomen, in
plaats van in een vergankelijk dagblad en in de kattebak, zoals hun
eigen schrijfsels, dan kent hun razernij geen grenzen. Let maar
op." Dit schrijft tekstwetenschapper Teun van Dijk in zijn
internet-publikatie De Rasoel-Komrij affaire.
Een eerder Nederlands-talig boek, Minderheden in de Media,
kreeg bij publikatie in 1983 een critisch onthaal. Al in de
inleiding van deze studie meldde Van Dijk dat 'vooroordelen en
vormen van discriminatie allerminst incidenteel zijn, maar
systematische uitingen (vormen) van een racistische samenleving',
om 137 pagina's verder te concluderen dat 'media niet veel anders
functioneren dan veel andere instituties van een racistische
samenleving'. Deze typering kwam hem te staan op levenslang
wantrouwen vanuit de journalistiek.
Zijn laatste crediet verspeelde Van Dijk echter door in 1990 Gerrit
Komrij te ontmaskeren als de waarschijnlijke schrijver van het
schotschrift De ondergang van Nederland. "Als het niet om
één auteur zou gaan, lijkt het wel of we het in het geval van De
Ondergang Van Nederland met een clone van Komrij te doen hebben,"
zo meent van Dijk ook nu nog, blijkens zijn internetpublikatie. En
als Komrij inderdaad de auteur is, beschouwd de tekstwetenschapper
dat als een eminent bewijs van het racisme van de Nederlandse
elite. Vandaar ook zijn verklaring voor het feit dat de
journalistieke en wetenschappelijke elite zich als een man op hem
stortte toen hij Komrij aanwees.
Voor de huidige lezer vergt de affaire enige uitleg. We spreken
over de tijd van kort na de fatwa over Salmon Rushdie. De
gemoederen zijn al verhit als er een mediahype ontstaat over het
boek De ondergang van Nederland. De © veronderstelde ©
auteur, pseudoniem Mohamed Rasoel, treedt in vermomming op in
talkshows om van binnen uit te vertellen hoe naïef Nederland
zich in de luren laat leggen door gluiperige moslims. Het boek is
zwaar over de schreef en uiteindelijk wordt ene Zokan van A in 1992
door de rechter veroordeeld wegens het racistische karakter van het
Over de inhoud van De Ondergang van Nederland is vriend en vijand
het eens. Over de auteur is echter nog altijd een deken van
onduidelijkheid. Dat Zokan van A., varieté-artiest van laag allooi,
het boek helemaal zelf geschreven heeft is zeer ongeloofwaardig.
Van Dijk meent tekstwetenschappelijk te hebben aangetoond dat
Komrij de echte schrijver is. In De Rasoel-Komrij affaire,
gepubliceerd zeven jaar na de Rasoel-kwestie wordt in 129 pagina's,
69.964 woorden, en met veel herhaalde argumenten nog eens betoogd
hoe dat zit. Een overtuigend tekstwetenschappelijk bewijst blijft
echter uit. De feiten uit Van Dijks publikatie maken het echter
veel waarschijnlijker dat er een - journalisten - groep achter de
publikatie zou zitten. Vele namen zijn in de loop der tijd met de
affaire verbonden. Van die van Theo van Gogh tot die van John
Janssen van Galen. Hoe dan ook, het pamflet van Rasoel blijft de
meest duidelijke en intrigerende poging om de beeldvorming van
moslims in Nederland actief negatief te beïnvloeden.
Na bijna tien jaar valt echter eenvoudig waar te nemen dat de
poging mislukt is. Het pamflet is vergeten, Zokan van A. verdwenen,
de aanwezigheid van moslims steeds meer een vanzelfsprekendheid en
alleen wie toen de affaire nauwlettend volgde, wacht nog altijd op
het moment dat de hoofdrolspelers in de zaak echt opening van zaken
geven. Maar dan zullen er waarschijnlijk eerst enkele betrokken
journalisten met de vut moeten. BT
|